Decamerone

Decamerone

‘Ik zeg dus dat het in het jaar 1348 onzes heren was toen in de rijke stad Florence, schitterender dan iedere andere van de Italiaanse steden, de dodelijke pest uitbrak. Deze ziekte had zich door de werking van de hemellichamen of door onze eigen slechtheid, als rechtvaardige straf van God over de mensen op ellendige wijze vanuit het Oosten naar het Westen verspreid, daarbij ontelbaren van het leven beroofd, zonder voor wie of wat dan ook halt te houden.’

Troost u, of gruwel met terugwerkende kracht: de pestepidemie die van 1348 tot 1350 in Europa woedde, was een stuk heftiger dan het coronavirus van nu. Het was ook geen virus, het was een bacterie (de yersinia pestis) die de zogenaamde ‘Zwarte Dood’ veroorzaakte.

‘Gezwellen zo groot als appels of als eieren, pestbuilen genaamd’, verschenen in liezen en oksels en ‘geen dokter of geneesmiddel had ertegen baat (…),’ schrijft de dichter Boccaccio in zijn ‘Introductie’ bij de Deacmerone, zijn meesterwerk uit ca. 1350. ‘En deze pest was des te sterker, omdat ze door gewoon contact van patiënten oversprong naar gezonde mensen, precies zoals het vuur overgaat op droge of geoliede dingen’ – binnen een dag kon het gebeurd zijn!

De epidemie verspreidde zich vanuit Mongolië via Klein-Azië kloksgewijs door Europa, om te beginnen in Italië. Geschat wordt dat een derde van de Europese bevolking het niet overleefde.

Een van overlevenden was Giovanni Boccaccio (1315-1375), uit Florence. Wel verloor hij veel van zijn naasten: zijn vader en stiefmoeder en vele anderen die bezweken aan de pest. In de hierboven geciteerde ‘Introductie’ vertelt hij dan ook hoe hij, zoals zovele stadsgenoten, getekend en ontworteld raakte – ‘maar daarover nu niet meer’. Hij wil een ander verhaal vertellen: hoe er op een dinsdagmorgen in de Santa Maria Novella in Florence zeven jonge vrouwen, tussen de 18 en 28 jaar, bijeenkwamen. Ze besluiten de stad te verlaten om niet langer getuige en slachtoffer te hoeven zijn van de ellende. Drie jongemannen voegen zich bij hen.

Als ze op die woensdagavond met z’n tienen in een koel veldje zitten, stelt Pampinea voor dat ze elkaar verhalen vertellen tot het koeler wordt. Ieder mag een verhaal vertellen en het verhaal mag, op deze eerste dag, overal over gaan.

De verhalen in de Decamerone worden aangeduid met het woord novella of novelletta, wat letterlijk ‘nieuws’ of ‘nieuwtje’ betekent. Het vertellen zelf noemen de jongelieden novellare. Het buitenste verhaal, het ‘raam’ of ‘kader’, is de waargebeurde geschiedenis van de pest. Daarbinnen worden de verhalen gestructureerd volgens het principe van de tijd die de jongelingen ervoor nodig hebben: tien verhalen per dag, één per persoon.

Maar er is ook een thematische structuur: elke dag – met uitzondering van de zogenaamde “vrije” dagen – kent een specifiek thema, opgegeven door de koning of koningin van die dag. De thema’s hebben allemaal iets te maken met de bredere motieven van de laatmiddeleeuwse literatuur, namelijk ‘Fortuin’ en ‘Natuur’. De achterliggende vraag is natuurlijk: wat drijft de mens? Is dat iets in hemzelf of iets buiten hemzelf, of beide?

God is het in elk geval niet – diens regels en wetten zijn vrijwel afwezig in de Decamerone.

Voor wie meer wil weten over Boccaccio, de Decamerone, Florence en de pestepidemie van 1348, zie deze link naar de online lezing van Liesje Schreuders op youtube. Wilt u ook kosteloos het bijbehorende infoblad ontvangen? Mailt u ons dan gerust.